snoeien werkw. Uitspraak: [ ˈsnujə(n) ] Afbreekpatroon: snoei·en Vervoegingen: snoeide (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesnoeid (volt.deelw.) takken van een boom of struik afsnijden Synoniemen: afsnijden besnoeien bezuinigen inkorten knippen korten trimmen uitdunnen Intensiveringen Hoe kun je met snoeien een ander begrip vers... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/snoeien
Het selectieve terugsnijden van houtige planten. Het bewerken met snoeischaar of snoeizaag van een boom. Het afknippen van takken bij bomen en heesters. Steenfruit (Prunus-soorten) en okkernoten (Juglans) worden gesnoeid terwijl ze nog bladeren hebben (1-2 april --> 1-2 september).. De meeste andere fruitsoorten mogen in de winterperiode gesnoeid w... Gevonden op http://www.houtwal.be/vakjargon/_vaktaal_index.htm