I de spaak zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ spak ] Verbuigingen: spaken (meerv.) dunne metalen staaf van het midden van een wiel naar de buitenkant Voorbeeld: 'de spaken van je fiets' II spaak bijwoord Uitspraak: [ spak ] spaak lopen (verkeerd gaan) 'De onderhandelingen zijn spaak gelopen.' Synoniem: misgaan Spreekwoorden en zegs...
1) Belgisch staatsman 2) Belgische politieke figuur 3) Belgische premier 4) Belgische staatsman 5) Deel van een fiets 6) Deel van een fietswiel 7) Deel van een wiel 8) Dun persoon 9) Hefboom 10) IJzeren staafje 11) Rijwielonderdeel 12) Spijl 13) Sport van een stoel 14) Staaf tussen de naaf en de velg 1) Spijl 2) Stoelsport 3) Wielstaaf 
verbinding tussen naaf en velg, spaak als hefboom (toon de herkomst via de etymologiebank)
verbinding tussen as en velg van een wiel vb: er zijn een paar spaken van de fiets stuk
verbinding tussen naaf en velg
verbinding tussen naaf en velg
houten hefboom, een handspaak, een windboom en dergelijke; ook wanneer deze niet los te nemen is.
[Onderdelen van een fiets] Op trek belast verbindingselement tussen naaf en velg. Voorzien van een einde met schroefdraad, om de lengte en daarmee de rondloop van het wiel te reguleren. Racewielen doen het met steeds minder spaken, touristen doen daar liever niet aan mee.