
Spreekwoorden: (1914)
Spaakloopen,d.w.z. vastloopen; geen voortgang kunnen hebben; pal loopen; misloopen; eig. te spaak d.i. op een spaak loopen (vgl. n<sup>o<-sup>. 1766), gezegd
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.