stekken werkw. Uitspraak: [ 'stɛkə(n) ] Afbreekpatroon: stek·ken Vervoegingen: stekte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gestekt (volt.deelw.) uit een stukje plant een nieuwe plant laten groeien Voorbeeld: 'een rozemarijnplant stekken door een tak in water wortels te laten krijgen' Synoniemen: scheuten schoten spruiten 4 definities....
1) Afgesneden tak in grond plaatsen 2) Enten 3) Oculeren 4) Ongeslachtelijke voortplanting 5) Planten vermeerderen 6) Poten 7) Prikken 8) Scheuten 9) Schoten 10) Spruiten 11) Takjes in de aarde plaatsen 12) Vermeerderingswijze van planten 13) Voortplanten 14) Vorm van planten vermeerderen 15) Wijze van voortplanten 1) Beledigen 2) Borduren 3) Enten 4) Hekelen 5) Oculeren 6) Pikken 7) Scheuten 8) Schoten 9) Spruiten 10) Steken 11) Vastgrijpen 12) Werpen 
Stekken het vermeerderen van lagere dieren met name koralen. Er zijn diverse manieren zoals delen en knippen van koralen. 
De vermeerdering van planten uit stekhout, d.w.z. uit twijgen (of gedeelten daarvan) die in een grondsubstraat worden gepoot en beworteling wordt gevormd. Zie ook weblinks plantenvermeerdering 
[I] (Vlaams) bepaald kaartspel [II] een plant vermeerderen
1.steken met een wapen of een ander scherp voorwerp (VD I 1) Voorbeeld: ‘Hij ging een gezapige vaste stap vooruit en stekte zijn stok in 't moswegeltje langs de bomen’ 2.steken, prikkelen (VD I 2) Voorbeeld: ‘In zijn hals kroop er iets, al over zijn nekhaar neerwaarts op zijn rug. Daar kreeg hij ene beet, en 't was als stekken met ...
vorm van ongeslachtelijke voortplanting bij planten waarbij een stukje blad of stengel van een plant uitgroeit tot een nieuwe plant. Bijvoorbeeld: wilgentakken.