spruiten of loten vormen; uitlopen uit een stam, stengel, wortel, zaad e.d. groeiend tevoorschijn komen; zich als spruit of uitloper ontwikkelen; als spruit opkomen; ontspruiten uitgroeien geboren worden uit; voortkomen uit het resultaat, het gevolg zijn van iets; uit iets voortkomen, voortvloeien, resulteren Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/spruiten
Uit `De lagere vaktalen: De taal der hopkweekers` 1914 d' hop spruiten: ze bespuiten met een zeker vocht om 't ‘zwart’ te dooden. Zie spruitsel en zwart.
Gevonden op https://encyclo.nl/lokaal/10742