strelen werkw. Uitspraak: [ ˈstrelə(n) ] Afbreekpatroon: stre·len Vervoegingen: streelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gestreeld (volt.deelw.) met je hand zacht en liefdevol strijken op (iemand) Voorbeelden: 'Zij streelde hem over zijn haar.' , 'Hij streelde haar wang.' Synoniem: aaien Synoniemen: aaien aanraken liefkozen Spre...
1) Bevallen 2) Cajoleren 3) Bevallig 4) Stroken 5) Strijken 6) Zacht met de hand strijken 7) Troetelen 8) Wrijven of aaien 9) Vleien 10) Kittelen 11) Aaien 12) Aangenaam aandoen 13) Aanhalen 14) Aankwispelen 15) Aanraken 16) Flikflooien 17) Kozen 18) Zachte streek met de hand 19) Liefkozen 20) Drelen 
aaien
aaien (toon de herkomst via de etymologiebank)
er zacht met je hand overheen strijken vb: hij streelde haar zachte haren Synoniem: aaien
aaien