thuisbrengen werkw. Uitspraak: [ 'tœysbrɛŋə(n) ] Afbreekpatroon: thuis·bren·gen Vervoegingen: bracht thuis (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft thuisgebracht (volt.deelw.) 1) naar huis of (bij iemand) aan huis brengen Voorbeeld: 'Ik kom je halen en dan zal ik je vanavond ook wel thuisbrengen.' 2) kunnen zeggen w... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/thuisbrengen
Spreekwoorden: (1914) Iemand (of iets) niet kunnen thuisbrengen d.w.z. niet kunnen zeggen waar iemand thuishoort, wie of wat hij (het) is, er geen weg mee weten. In de 18<sup>de<-sup> eeuw opgeteekend bij Tuinman I, 296; II, 201: Waarom wordt gezegt, 't Is een wilde dag? Ik weet dat niet t'huis te brengen; Hal... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778