trillen werkw. Uitspraak: [ ˈtrɪlə(n) ] Afbreekpatroon: tril·len Vervoegingen: trilde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getrild (volt.deelw.) heel snel met kleine bewegingen heen en weer gaan Voorbeeld: 'trillen van woede' Synoniemen: : bibberen, beven, rillen, trillen als een rietje/espenblad (heel erg trillen) Synoniemen: beven ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/trillen
•snel heen een weer bewegen. • tweede betekenisomschrijving •:"Zin met het 'paginawoord' in de tweede betekenis erin." • enz. Gevonden op https://nl.wiktionary.org/wiki/trillen