de troon zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ tron ] Verbuigingen: tronen (meerv.) stoel van een koning op de troon zitten (regeren) iemand van zijn of haar troon stoten (iemands belangrijke positie zelf innemen) Synoniemen: gestoelte koningschap koningstroon zet zetel Spreekwoorden en zegswijzen • van de troon stot... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/troon
Te gebruiken voor ceremoniële stoelen of zetels voor monarchen, prelaten of andere hoogwaardigheidsbekleders, vooral gebruikt bij staatsiegelegenheden en andere speciale gebeurtenissen; gewoonlijk geplaatst op een podium en voorzien van een baldakijn Gevonden op https://www.ksart.nl/term/troon