1.uithoek uitdr.: Voorbeeld: ‘ten uitkant(e)’ rand van een dorp, uithoek Voorbeeld: ‘De latere uitbouw der stad heeft zich naar noordwestelijke kant uitgebreid, 't geen bewijst dat Sint-Jozef zelfs buiten het toenmalig dorp, ene schuilplaats voor Maria is moeten gaan zoeken, in ene rotsspelonk, heel ten uitkant, waar dieren in vern... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0023.php