verdwijnen werkw. Uitspraak: [ vərˈdwɛinə(n) ] Afbreekpatroon: ver·dwij·nen Vervoegingen: verdween (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is verdwenen (volt.deelw.) weggaan Voorbeelden: 'De gasten waren allemaal binnen tien minuten verdwenen.' , 'Verdwijn uit mijn ogen!' in het niets verdwijnen (helemaal wegraken) verdwijnen als sneeuw voo...
1) Afreizen 2) Afsterven 3) Eclipseren 4) Gaan 5) Heengaan 6) Nokken 7) Ondergaan 8) Ontkomen 9) Onzichtbaar worden 10) Oplossen 11) Opstappen 12) Overgaan 13) Overwaaien 14) Schuilgaan 15) Smelten 16) Smeren 17) Sterven 18) Tenietgaan 19) Teren 20) Uit het oog raken 21) Uitgaan 22) Uitvallen 23) Verdansen 1) Afreizen 2) Eclipseren 3) Heengaan 4) Ondergaan 5) Oplossen 6) Opstappen 7) Overgaan 8) Overwaaien 9) Schuilgaan 10) Smelten 11) Smeren 12) Sterven 13) Teloorgaan 14) Tenietgaan 15) Uitvallen 16) Vergaan 17) Verlaten 18) Verlopen 19) Verteren 20) Vervliegen 21) Verzwinden 22) Weggaan 23) Wegkomen 
weggaan, verloren gaan (toon de herkomst via de etymologiebank)
Iemand die verdwijnt, gaat weg en is niet meer te zien. Ook dingen kunnen verdwijnen.
• [erga] wegraken, ophouden te bestaan. • [erga] verminderen, afnemen. • [erga] uit het zicht gaan.
weggaan
weggaan