waken werkw. Uitspraak: [ 'wakə(n) ] Afbreekpatroon: wa·ken Vervoegingen: waakte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gewaakt (volt.deelw.) wakker blijven Voorbeeld: 'Ik heb de hele nacht bij hem gewaakt; tegen de ochtend ijlde hij niet meer.' Antoniem: slapen Synoniemen: erop toezien opblijven waken over wakker blijven slapen (antoni...
1) Vigileren 2) Nauwkeurig toezien 3) Het oog houden op 4) Niet gaan slapen 5) Letten op 6) Toezien 7) Toezicht houden 8) Zorg dragen 9) Niet slapen 10) Opblijven 11) Opletten 12) Oppassen 13) Oppassen voor 14) Wakker zijn 15) Wacht houden 16) Zorg hebben 17) Zorgen 18) Wachthouden 19) De wacht houden 
niet (gaan) slapen
niet slapen, ergens op letten (toon de herkomst via de etymologiebank)
wakker blijven om op te letten vb: toen vader ziek was, moesten we 's nachts bij hem waken
•opzettelijk wakker zijn. • [archaïsch] wakker zijn. •bij een stervende zitten. •~ over: letten op, beschermen.
niet (gaan) slapen
het zichtbaar zijn van de drijvers aan de bovensim/reep van een net . Zie ook duiken . Peter Dorleijn , Van gaand en staand want, deel 1. Hoorn, blz. 69, Uitg. Van Kampen & zn, 1982.