wikkelen werkw. Uitspraak: [ ˈwɪkələ(n) ] Afbreekpatroon: wik·ke·len Vervoegingen: wikkelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gewikkeld (volt.deelw.) ergens omheen doen Voorbeelden: 'een kind in doeken wikkelen' , 'je in een warme sjaal wikkelen' Synoniem: winden Synoniemen: oprollen rollen strengelen winden 3 definities...
1) Bakeren 2) Hullen 3) Inrollen 4) Omhullen 5) Omwinden 6) Oprollen 7) Rollen 8) Strengelen 9) Volveren 10) Winden 1) Draaiend leggen 2) Draaiend leggend om 3) Hullen 4) Hullen in 5) Inrollen 6) Omhullen 7) Omwinden 8) Oprollen 9) Rollen 10) Strengelen 11) Volveren 12) Winden 
inrollen (toon de herkomst via de etymologiebank)
het eromheen draaien, of om zich heen doen vb: zij wikkelde de chips in een stuk papier
1.bewegen, heen en weer bewegen, schudden Voorbeeld: ‘Eerst waren de blâren bleek geworden, doods bleek; later werden ze geluwbruin, en dan gingen ze aan 't zwemelen en aan 't wikkelen’ Voorbeeld: ‘De rug van 't peerd ging aan 't wikkelen’ (ibid. 51) Voorbeeld: ‘Nu hing de zon in lichtzilveren luister over
inrollen