wippen werkw. Uitspraak: [ ˈwɪpə(n) ] Afbreekpatroon: wip·pen Vervoegingen: wipte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gewipt (volt.deelw.) 1) op een wip (1) spelen Voorbeeld: 'Wil je schommelen of wippen?' 2) heen en weer bewegen Voorbeeld: 'De mees wipte van de ene tak naar de andere.' 3) je stoe...
1) Afzetten 2) Een lichte sprong maken 3) Huppelen 4) Kaartspel 5) Licht springen 6) Neuken 7) Ontslaan 8) Op en neer gaan 9) Snel op en neer gaan 10) Springen 11) Ten val brengen 12) Wiebelen 1) Hippen 2) Huppelen 3) Neuken 4) Ontslaan 5) Springen 
op en neer gaan; paren (toon de herkomst via de etymologiebank)
zeggen dat hij niet meer voor je mag werken vb: hij is uit die baan gewipt Synoniem: ontslaan Tegenstellingen: benoemen aanstellen
•op en neer bewegen.
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Militair), degradeeren, terugstellen uit den eenen of anderen militairen graad tot gewoon soldaat.
op en neer gaan - Jaar van herkomst: 1477 (Teuth. )
1> zaken uit/van het schip halen en buitenboord brengen. Min of meer dus gelijk aan lossen, maar meestal betrekking hebbend op snelle bewegingen. Thans nog in gebruik in: Iets overboord wippen: iets even snel van boord zetten. Vanzelfsprekend is de verwantschap van deze term met wippen in de zin van een snelle op- en neergaande beweging. Men...
Speeltoestellen die bestaan uit een plank van ongeveer 3 tot 5 m lang die in het midden wordt gesteund en in balans gehouden en waarop twee kinderen, één aan ieder uiteinde, op en neer kunnen wippen.
[Soldatentaal, 1914] degradeeren, tot soldaat terugstellen.
[Bargoens, boeventaal] bemachtigen. Hij wipte een vinkie.