woelen werkw. Uitspraak: [ ˈwulə(n) ] Afbreekpatroon: woe·len Vervoegingen: woelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gewoeld (volt.deelw.) onrustig bewegen Voorbeelden: 'in je bed liggen te woelen' , 'met je handen in de aarde woelen' Synoniemen: grijpen wroeten wurmen 3 definities...
1) Bewegen 2) Draaien 3) Keren 4) Kolken 5) Malen 6) Roeren 7) Schuimen 8) Spoken 9) Tobben 10) Wentelen 11) Werzelen 12) Wroeten 13) Wurmen 1) Bewegen in bed 2) Draaien in bed 3) Gisten 4) Grijpen 5) Keren 6) Kolken 7) Malen 8) Onrustig bewegen 9) Onrustig draaien in bed 10) Onrustig zijn 11) Roeren 12) Schuimen 13) Spoken 14) Tobben 15) Wentelen in bed 16) Wroeten 17) Wurmen 18) Zich ongedurig bewegen 19) Zich onrustig bewegen 20) Zich onstuimig bewegen 
zich onrustig bewegen; wroeten (toon de herkomst via de etymologiebank)
onrustig heen en weer bewegen vb: het kind lag te woelen in bed
[I] touwwerk met dunner touw omwinden [II] zich onrustig bewegen
zich onrustig bewegen
met dun touw omwikkelen. Zie ook bekleden. Vergelijk: bewoelen.