wonen werkw. Uitspraak: [ wonə(n) ] Afbreekpatroon: wo·nen Vervoegingen: woonde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gewoond (volt.deelw.) ergens je huis, appartement of etage hebben en daar permanent leven Voorbeeld: 'in Amsterdam wonen' Synoniem: gehuisvest zijn klein wonen (een kleine woning hebben) op stand wonen (in een deftige b... Gevonden op https://woorden.org/woord/wonen
1) Woon 2) Huisvesten 3) Zitten 4) Verblijven in een huis 5) Gehuisvest zijn 6) Nestelen 7) Huizen 8) Verblijven 9) Onder dak zijn 10) Zetelen 11) Logeren 12) Verblijf houden 13) Tabernakelen 14) Ergens gevestigd zijn 15) Gevestigd zijn 16) Leven 17) Resideren Gevonden op https://mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Wonen/1
'Wonen' of 'gehuisvest zijn' is permanent op één vaste plek leven. Soms wordt of werd het feit dat iemand ergens woont (bijvoorbeeld als het pand gekraakt is) mede aannemelijk gemaakt door de aanwezigheid van een slaapplaats, een tafel en een stoel of kruk. Gevonden op https://nl.wikipedia.org/wiki/Wonen