zoenen werkw. Uitspraak: [ ˈzunə(n) ] Afbreekpatroon: zoe·nen Vervoegingen: zoende (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gezoend (volt.deelw.) een of meer zoenen geven Voorbeelden: 'Hij zoende haar op de mond.' , 'Ze kreeg bloemen en werd gezoend door haar collega’s.' Synoniem: kussen Zie ook: zoen Synoniemen: knuffelen kussen Gevonden op https://woorden.org/woord/zoenen
met de lippen in het gezicht aanraken vb: zij zoent mij altijd op beide wangen dat is om te zoenen [prachtig, schattig] Gevonden op https://mowb.muiswerken.nl/