zwiepen werkw. Uitspraak: [ ˈzwipə(n) ] Afbreekpatroon: zwie·pen Vervoegingen: zwiepte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gezwiept (volt.deelw.) (van iets dat lang en buigzaam is) heen en weer buigen Voorbeeld: 'Bomen zwiepen in de harde wind' Synoniemen: gooien slaan 5 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/zwiepen