1) Afwenden 2) Afsnijden 3) Afsluiten 4) Afzwenken 5) Opdreunen 6) Wegdraaien 7) Afslaan 8) Afkeren 9) Afhouden 10) Afhaspelen 11) Draaien 12) Zijwaartse richting inslaan 13) Pareren 
verwijderen; een zijwaartse richting nemen
1> wanneer men vlak bij een oever vaart : het schip van de oever af sturen. 2> wanneer men gemeerd ligt: met behulp van de schroef , het voor- of achterschip van de oever doen bewegen. 3> het voorschip met de stroom of de wind meedraaien.
(fig.) uitdraaien, uitlopen. - Voorbeeld: ‘We zullen zien hoe het afdraait, dacht menigeen’
Uit `De lagere vaktalen: Taal van kuipers, klompenmakers en kurkensnijders` 1914 ziet opdraaien.
Van koers veranderen.
(afdrukken / afdraaien) Het uiteindelijke drukken van het gefiatteerde werk, in de vereiste oplage + foutmarge (tot max 25 ex bij een éénzijdige, eenkleurige opdracht, oplopend naargelang meer drukgangen nodig zijn voor het uiteindelijke resultaat).
Vlaams voor het Nederlandse woord ` van richting veranderen`