inhalig, begerig, afgunstig, gretig, kleinzielig - Voorbeeld: ‘Nooit had hij een aperige blik geworpen op 't goed van zijn evennaaste’ - Voorbeeld: ‘Op zijn wandelingen was hij kwiek en monter, aperig op de mogelijkheid iets of iemand te ontmoeten’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0004.php