[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] slecht schaatsenrijder, die veel beweging maakt, vroeger ook een dronken man en een zwaaiende vlieger, soms ‘schoonrijder.’ Zie: Fleuren. Bij de zeelui bolk-, of wolk- of baaivanger, 1o. een kleedingstuk; 2o. een zwierbol. In dit 2e ligt ironisch de ver... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0006.php
(1) Ook: schansloper. Bovenkledingstuk; soort jas, inwendig van baai (een soort flanel), uitwendig van geolied linnen. (2) Ruwe matroos. Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10827