blokkeren werkw. Uitspraak: [ blɔˈkerə(n) ] Afbreekpatroon: blok·ke·ren Vervoegingen: blokkeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geblokkeerd (volt.deelw.) 1) (een weg) afsluiten Voorbeeld: 'de gekantelde vrachtwagen blokkeerde de weg' Synoniem: versperren 2) het gebruik van iets onmogelijk maken Voorbeel...
1) Afsluiten 2) Afstoppen 3) De doorgang versperren 4) Dichttimmeren 5) Immobiliseren 6) Schaakterm 7) Stremmen 8) Tegenhouden 9) Toegang beletten 10) Vastleggen van gelden 11) Vastzetten 12) Versperren 1) Afsluiten 2) Afstoppen 3) Immobiliseren 4) Sperren 5) Stremmen 6) Vergrendelen 7) Verhinderen 8) Versperren 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Blokkeren``] Eene vesting insluiten. Zie Vestingoorlog
versperren (toon de herkomst via de etymologiebank)
opeens niet meer vooruit kunnen; nog maar een heel laag tempo aankunnen
afsluiten, tegenhouden
Het door een adverteerder uitsluiten van affiliates van toegang tot advertentiemateriaal
vervoersrecht: afsluiting, versperring van een territorium. Bijv. een haven. ...