correleren werkw. Uitspraak: [ kɔrə'lerə(n) ] Afbreekpatroon: cor·re·le·ren Vervoegingen: correleerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gecorreleerd (volt.deelw.) in onderling verband staan Voorbeeld: 'De consumptie van ijsjes correleert hoog met de buitentemperatuur.' Synoniem: samenhangen 1 definitie...
1) Samenhangen 2) Samenhang vertonen