het gezeik zelfst.naamw. Uitspraak: [ xə'zɛik ] Afbreekpatroon: ge·zeik het hinderlijk blijven zeuren informeel Voorbeelden: 'Ik ben al dat gezeik op mijn werk spuugzat.' , 'Wat een gezeik over de politie. Doen ze een keer goed hun werk, is het weer niet goed.' Synoniemen: : gezanik, gezeur ... Gevonden op https://woorden.org/woord/gezeik