[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] onder het Leenstelsel zoodanige heerl. waarvan de heerlijke rechten aan het bezit van den grond, en niet aan het bezit van een kasteel, kleefden; zoodat die rechten bleven, al stond er geen kasteel, of ingeval dit gesloopt was (werd).
Gevonden op
https://dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0011.php

De 'grondheerlijkheid' ('seigneurie foncière') was een heerlijkheid die in handen was van een grondheer of grootgrondbezitter. Als de landsheer nieuw land uitgaf, bijvoorbeeld om het in te polderen, en het nog niet bedijkt was, kreeg de grondheer als eerste het recht om de schout en schepenen te benoemen.
Gevonden op
https://nl.wikipedia.org/wiki/Grondheerlijkheid
Geen exacte overeenkomst gevonden.