de homo zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈhomo ] Afbreekpatroon: ho·mo Verbuigingen: homo's (meerv.) man die zich seksueel tot mannen voelt aangetrokken Voorbeelden: 'een parade van homo's en lesbo's' , 'homobar' Antoniem: hetero Synoniemen: : homofiel, homoseksueel Synoniemen: flikker homofiel homoseksueel mietje nicht poot zemmel hetero...
1) Nicht 2) Poot 3) Geslacht 4) Flikker 5) Grieks voorvoegsel 6) Homoseksueel 7) Homofiel 8) Gay 9) Mietje 10) Mens 
persoon met een homoseksuele geaardheid; homoseksueel persoon Meestal gezegd van mannen; soms ook van mannen en vrouwen. zich aangetrokken voelend tot iemand van hetzelfde geslacht; vallend op iemand van hetzelfde geslacht; in seksueel opzicht gericht op iemand van hetzelfde geslacht; een homoseksuele geaardheid hebbend; met een homoseksuele geaard...
wie zich aangetrokken voelt tot mensen van hetzelfde geslacht vb: hij houdt niet van meisjes, hij is homo Synoniemen: homoseksueel homofiel lesbisch homoseksueel [2] Tegenstelling: heteroseksueel
•mens •homoseksueel geaard persoon. (+audio)
[Medisch voorvoegsel] Gelijksoortig · Gebruikt in: Homogeen · Betekenis: Van dezelfde herkomst
persoon met seksuele gerichtheid op personen van hetzelfde geslacht
Gelijk..
homoseksuele persoon (toon de herkomst via de etymologiebank)