
Spreekwoorden: (1914)
Iemand den mond snoeren (of stoppen)d.w.z. iemand het zwijgen opleggen; 17<sup>de<-sup> eeuw iemand muilbanden (zie Ndl. Wdb. IX, 1204); eig. iemands mond vast of dichtbinden, of door er iets in te steken, te stoppen; dit laatste meestal fig. door middel van geld of geschenken. Zie Matth...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Iemand den mond snoeren (of stoppen)d.w.z. iemand het zwijgen opleggen; 17<sup>de<-sup> eeuw iemand muilbanden (zie Ndl. Wdb. IX, 1204); eig. iemands mond vast of dichtbinden, of door er iets in te steken, te stoppen; dit laatste meestal fig. door middel van geld of geschenken. Zie Matth...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.