Zie ook:
immuniseer

immuniseren werkw. Uitspraak: [ ɪmyni'zerə(n) ] Afbreekpatroon: im·mu·ni·se·ren Vervoegingen: immuniseerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: geïmmuniseerd (volt.deelw.)
behandelen zodat je een ziekte niet kunt krijgen medisch Voorbeelden: 'kinderen immuniseren tegen difterie, tetanus, kinkhoest, polio, tuberculose en mazel...
Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/immuniseren

1) Immuun maken 2) Inenten 3) Onvatbaar maken
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Immuniseren/1

onvatbaar maken, het opwekken van weerstand (immuniteit) tegen bepaalde infectieziekten. Hierdoor is de persoon beter tegen de ziekteverwekker bestand. Tijdens een volgend contact met deze ziekteverwekker, maakt het lichaam antistoffen aan en is de kans klein om ziek te worden
Gevonden op
https://www.dokterdokter.nl/encyclopedie/immuniseren/item39931
Geen exacte overeenkomst gevonden.