intimideren werkw. Uitspraak: [ ɪntimiˈderə(n) ] Afbreekpatroon: in·ti·mi·de·ren Vervoegingen: intimideerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geïntimideerd (volt.deelw.) (iemand) bang maken om je zin te krijgen Voorbeeld: 'De demonstranten laten zich niet intimideren door de politie en gaan gewoon door met hun actie.' Synonie...
1) Overdonderen 2) Vervelend doen 3) Bang maken om iets gedaan te krijgen 4) Bang maken 5) Ringeloren 6) Schrik aanjagen 7) Aanjagen van schrik 8) Afschrikken 9) Terroriseren 10) Vrees aanjagen 11) Beïnvloeden 12) Bedreigen 13) Tiranniseren 14) Bevreesd maken 
hem bang maken om iets gedaan te krijgen vb: hij intimideerde de kinderen door met straf te dreigen
•iemands gedrag beïnvloeden door hem angst aan te jagen. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
schrik aanjagen
schrik aanjagen
Let op: Spelling van 1858 bevreesd maken, schrik aanjagen
schrik aanjagen, angst inboezemen (toon de herkomst via de etymologiebank)
strafrecht: door banale gedragingen of het maken van seksueel getinte opmerkingen het slachtoffer afschrikken of bang maken. ...