jeuken werkw. Uitspraak: [ 'jøkə(n) ] Afbreekpatroon: jeu·ken Vervoegingen: jeukte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gejeukt (volt.deelw.) een gevoel van jeuk geven Voorbeelden: 'last hebben van jeukende ogen' , 'een jeukende muggenbeet' Mijn handen/vingers jeuken om ... (... ik wil graag) 'Mijn handen jeuken om met dit interessant... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/jeuken
1) een hevig kriebelend gevoel geven, waardoor de haast onbedwingbare neiging ontstaat te krabben, schuren of schurken 2) een haast onbedwingbare neiging hebben om in actie te komen, iets te doen, iets te zeggen e.d.; een innerlijke drang voelen om iets te doen Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/jeuken