zacht ruisend, kabbelend en traag vloeiend, stromend - Voorbeeld: ‘Aan het leuter-pruttelend beekje bleef hij wat staan haaien en hij bezag hoe de vei-groene waterkers, daar diep en zo traag wriemelde’ Gevonden op https://dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0015.php