maatje zelfst.naamw. Afbreekpatroon: maat·je Verbuigingen: maatjes (meerv.) . Synoniemen: compagnon gabber gabbertje gez gezel hartsvriendin jongmaat kameraad kameraadje kompaan kornuit leerknecht maat maatjesharing makker makkertje mok pal pupil spitsbroe vriend vriendin vriendje 6 definities...
1) Buddy 2) Compagnon 3) Deciliter 4) Dl 5) Gabber 6) Gabbertje 7) Handwerksleerling 8) Hartsvriendin 9) Jongen 10) Kameraad 11) Kameraadje 12) Knaap 13) Kompaan 14) Kornuit 15) Leerknecht 16) Maat 17) Maatjesharing 18) Makker 19) Makkertje 20) Mama 21) Meethulp 22) Mok 23) Pal 24) Pupil 25) Spitsbroe 1) Compagnon 2) Deciliter 3) Gabber 4) Gabbertje 5) Handwerkersleerling 6) Handwerksgezel 7) Haring 8) Hartsvriendin 9) Hoeveelheid 10) Inhoudsmaat 11) Jonge knaap 12) Kameraad 13) Kameraadje 14) Kompaan 15) Kornuit 16) Leerknecht 17) Maatjesharing 18) Makker 19) Makkertje 20) Mama 21) Moeder 22) Mok 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Maatje``] Zie Maten
(Amsterdams) eerste haring van het seizoen(Amsterdams) vriend
een inhoudsmaat (0,001 mud
haring waarbij hom of kuit nog niet geheel ontwikkeld ismoedervochtmaat
- Voorbeeld: ‘Ze kittelden het koeierken en schonken en wribbelden hem maatjes dat zijn kinnebakken gloeide’