(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) malchoes (Hebr.): regeering, heerschappij, grootheid; een malchoes van iemand houden: iemand aanzienlijk, koninklijk, oprecht beminnen; een malchoes van een jongen: een innig goede jongen
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10740
Geen exacte overeenkomst gevonden.