
Spreekwoorden: (1914)
Ribbemoos,d.w.z. een stevige, sterke kerel, een mannetjesputter (zie no. 1472). Vgl. Amst. 16: De kok was een stevig gebouwd man: een ribbemoos, 'n mannetjesputter, die vermogens in z'n hande had: Jord. 52: Sau'n lefgauser.... sau'n ribbemaus; II, 391: Hoe kon zoo'n ribbemous, zoo'n ‘krimeneel...
Gevonden op
https://encyclo.nl/lokaal/10778

grote, krachtige kerel (toon de herkomst via de etymologiebank)
Gevonden op
https://etymologiebank.nl/trefwoord/ribbemoos
[Bargoens, boeventaal] mannetjesputter, sterke kerel.
Gevonden op
https://gutenberg.org/cache/epub/28715/pg28715-images.phpl
Geen exacte overeenkomst gevonden.