
1.neuriën, mompelen Voorbeeld: ‘
Diep, in 't uiterste hoekske van de woonwagen tegen de bovenwand, lagen Guustje en Grietje te ronsen in de hangmat’ 2.stoeien Voorbeeld: ‘
Een talrijke bende levensblije kinderen spelen en ronsen er de dag door aan de straatkant’
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.