rafelen werkw. Uitspraak: [ ˈrafələ(n) ] Afbreekpatroon: ra·fe·len Vervoegingen: rafelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gerafeld (volt.deelw.) (van textiel) draden loslaten Voorbeeld: 'Het kleed is zo oud dat het aan de randen begint te rafelen.' Zie ook: rafel Synoniemen: pluizen 
1) Draden uithalen 2) Vezelen 3) Vezen 4) Fazelen 5) Uiteenvallen 6) Uitvezelen 7) Draden uitpluizen 8) Pluizen 9) Draden loslaten 10) Losraken van draden 11) In draden uiteenvallen 12) Loslaten van draden 
losse draden krijgen vb: de rand van deze trui rafelt
rafels krijgen, maken
1.losmaken (VD) Voorbeeld: ‘Daarna ging het wijvetje aan 't verstellen 't stoppen van versleten kleergoed, brol en gaatte kousen en sokken - die berg zonder einde - aan 't eenbaarlijk herdoen van 't geen de ongedurige knapen met hun zessen te gelijk raveelden, scheurden, vermoosten, rafelden en versleten’ 2.grabbelen, verzamelen (DB) Vo...
Het verwijderen van de draad bij verse peulvruchten, ook wel 'afhalen' genoemd (zie aldaar). http://www.kokswereld.nl/content-culinairwoordenboek.html
Gepocheerd kippenvlees of op Oosterse wijze geroosterde eend tot draadjes trekken, meestal met behulp van twee vorken.