de sandaal zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ sɑnˈdal ] Afbreekpatroon: san·daal Verbuigingen: sandalen (meerv.) schoen die bestaat uit een zool met banden over de voet Voorbeeld: 'op sandalen lopen' Synoniemen: schoen 
1) Open schoen 2) Open zomerschoen 3) Open schoeisel 4) Gevlochten schoen 5) Kledingstuk 6) Afrikaanse lichterschuit 7) Bindzool 8) Zool 9) Schoen 10) Zomerschoen 11) Zomers schoeisel 12) Luchtig schoeisel 13) Luchtige schoen 14) Schoeisel 15) Schoen zonder veters 16) Voetbekleding 17) Jota 18) Oosters schoeisel 
lichter (toon de herkomst via de etymologiebank)
open schoen voor in de zomer vb: als het mooi weer is, doe ik mijn sandalen aan
open schoen die de tenen en vaak ook de hiel onbedekt laat en die meestal met riempjes aan de voet vastgemaakt wordt
•schoeisel dat bestaat uit een zool met banden.
schoeisel
schoeisel
Schoenen die voornamelijk bestaan uit een zool die aan de voet is bevestigd door middel van riempjes, banden of koorden