de schoft zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ sxɔft ] Verbuigingen: schoften (meerv.) <scheldwoord> immorele man Voorbeeld: 'Wat een vuile schoft!' Synoniemen: eik eikel ellendeling fielt hoerenjong hond klier klootzak kreng kuttenkop loeder lul mispunt naarling pleurislij pleurislijer ploert rotzak schaft schobbejak schoelje schou scho...
1) Schouder 2) Kuttenkop 3) Geboefte 4) Schurk 5) Schouder van een viervoeter 6) Vagebond 7) Hoerenjong 8) Grendel 9) Klier 10) Klootzak 11) Schouder van een groot viervoetig dier 12) Bedrieger 13) Schouder van een groot dier 14) Schouder van een dier 15) Kreng 16) Schooier 17) Schoelje 18) Schoeft 
gemene vent - Jaar van herkomst: 1690 (Toll. )
Let op: Spelling van 1858 een schouder; een vierde van eenen dag bij werklieden; ook een verachtelijk mensch, schobbejak
Dat deel van het lichaam waar de nek overgaat in de rug. Hiervoor worden de toppen van de schouderbladen aangehouden. Het deel van het lichaam waar de nek overgaat in de rug. De toppen van de schouderbladen wordt aangehouden voor de meting.
Schouder..
gemene vent (toon de herkomst via de etymologiebank)
iemand die slechte dingen doet vb: die moordenaar is een echte schoft Synoniemen: boef crimineel schurk misdadiger schobbejak bandiet schooier ellendeling
de kleine welving waar de rug overgaat in de hals, 'schouderhoogte'.
[I] deel van de dag dat niet door rustpoos wordt onderbroken [II] gemene vent
1> een dagdeel. Zie bij schaft . Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org. . 2> val- of schuifdeur in een omloopriool of duiker . Ook een rinket genoemd. Historische woordenboeken op gtb.ivdnt.org. .