de sjalot zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ʃɑ'lɔt ] Afbreekpatroon: sja·lot Verbuigingen: sjalotten (meerv.) Verbuigingen: sjalotje (verkleinwoord) kleine soort ui Voorbeeld: 'sjalotjes fruiten in de pan' 
1) Uitje 2) Eetbare bol 3) Bolgroente 4) Groente 5) Lelieachtige 6) Ui 7) Sauslook 8) Vrucht 9) Look 10) Zilveruitje 11) Klein uitje 12) Kleine ajuin 13) Kleine ui 14) Plant 15) Eslook 16) Gewas 17) Rocambole 18) Bolgewas 
uitje
Klein lid van de uienfamilie met een lichtbruine schil.
Sjalotten zijn een kleine uisoort. Er zijn verschillende soorten sjalotten met diverse vormen (ronde, langwerpige) en kleuren (van bruin tot grijs).
kleine ui (toon de herkomst via de etymologiebank)
bepaalde soort kleine ui vb: ik doe wat sjalotjes door de sla
De 'sjalot' ('Allium ascalonicum') is een plant uit de narcisfamilie ('Amaryllidaceae'). Op het noordelijk halfrond worden de scheuten meestal geplant in september of oktober, maar de hoofdplant mag pas vanaf februari of maart geplant worden.
•een kleine uiensoort. (+audio)