slieren werkw. Verbuigingen: slierde Verbuigingen: geslierd 1) doelloos ergens ronddolen, kronkelen of rondlopen 2) slepend, glijdend voortbewegen of dansen Synoniemen: glijden kronkelen rondlopen rondslingeren slepen 
1) Glijden 2) Sleuren 3) Vlerken 4) Lanterfanten 5) Slepen 6) Rondlopen 7) Rondslingeren 8) Kronkelen 9) Slingeren 
het ongewild doorglijden van tros, kabel of ketting. (Oorspronkelijk ook in veel ruimere betekenissen.)
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 sommige ketenhouders laten de keten, in plaats van ze te herpakken, door hunne handen glijden - dat is laten slieren, hetgene zoo min als laten schieten, niet en deugt.
glijden, slepen (toon de herkomst via de etymologiebank)