studeren werkw. Uitspraak: [ styˈderə(n) ] Afbreekpatroon: stu·de·ren Vervoegingen: studeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gestudeerd (volt.deelw.) 1) onderwijs (in iets) volgen na je middelbare school educatie Voorbeelden: 'Nederlands studeren aan de universiteit' , 'fluit studeren aan een conservatorium...
1) Leren voor examen 2) Vossen 3) Leergang volgen 4) Trachten te leren 5) Bekwamen 6) Peinzen 7) Blokken 8) Iets trachten te leren 9) Onderwijs genieten 10) Oefening voor bepaalde discipline 11) Zich bekwamen 12) Studeer 13) Lessen 14) Te weten komen 15) Oefenen 16) Leren 17) Studie volgen 18) Leren voor een examen 
leren
leren; hoger onderwijs volgen (toon de herkomst via de etymologiebank)
ervoor zorgen dat je er meer over aan de weet komt vb: we studeerden op de gebruiksaanwijzing Synoniemen: bestuderen verdiepen
•het volgen van een opleiding en verwerven van kennis, gewoonlijk aan een universiteit als voornaamste bezigheid. •het zich concentreren op een bepaalde lesstof om zich deze eigen te maken.
een opleiding volgen aan een onderwijsinstelling voor middelbaar beroepsonderwijs of hoger onderwijs
leren
[Let op: mogelijk oud Nederlands van 1400-1800] vlijtig, oefenen, benaarstigen ?