de tering zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ 'terɪŋ ] Afbreekpatroon: te·ring 1) besmettelijke infectieziekte in je longen informeel Voorbeeld: 'Vroeger ging je dood aan de tering.' Synoniem: tuberculose vliegende tering (tering met een snel verloop) Krijg de tering! informeel (<dit zeg je tegen iemand op... Gevonden op https://woorden.org/woord/tering
Spreekwoorden: (1914) De tering naar de nering zetten, d.w.z. zijne uitgaven regelen naar de inkomsten, ‘naar zijne beurs te markt gaan’ (C. Wildsch. I, 226), ‘zaaien naar den zak’ (Waasch Idiot. 753). In de middeleeuwen na der neren die tere setten; vgl. ook Mnl. fragm. 239, 163: Nae dattu goet he... Gevonden op https://encyclo.nl/lokaal/10778