tikken werkw. Uitspraak: [ ˈtɪkə(n) ] Afbreekpatroon: tik·ken Vervoegingen: tikte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getikt (volt.deelw.) 1) (het geluid van) tikken geven Voorbeelden: 'de regen tikt op het dak' , 'het horloge tikt' , 'op het raam tikken' , 'iemand op de schouder tikken' 2) schrijven door met je...
1) Zacht kloppen 2) Aankloppen 3) Zachte klappen geven 4) Kaartspel 5) Aangeven 6) Mechanisch schrijven 7) Kantoorwerk 8) Treffen 9) Kloppen 10) Machineschrijven 11) Trommelen 12) Licht treffen 13) Licht slaan 14) Licht kloppen 15) Schrijven met typemachine 16) Kort aanraken 17) Raken 18) Een tik geven 
met drinkglazen klinken - Voorbeeld: ‘De feestfles werd ontstopt met een knal; ze tikten de roemers tegeneen en de pastoor sprak de heildronk uit’
kloppen
Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 't even op de schijf zetten van een steentje, om een zeer klein facetje te maken. het kolletje tikken: het op de juiste maat maken, als het te klein is geworden.
[Bargoens, boeventaal] op den kop tikken (bemachtigen).
een of meer zachte klappen geven vb: ik tikte hem op de schouder
•"(overgankelijk)" een of meer keren een niet harde slag of klap geven. •"(overgankelijk)" typen.
[Vergeten woorden] (o.) jonge geit [~ tege ‘geit’]
kloppen