vanbuiten bijv.naamw. Uitspraak: [ vɑm'bœytə(n) ] Afbreekpatroon: van·bui·ten 1) aan de buitenkant Voorbeeld: 'Vanbuiten lijkt het mij een mooi huis.' Antoniem: vanbinnen 2) van de buitenkant af bijwoord van plaats Voorbeeld: 'Die bal kwam vanbuiten.' 3) uit het hoofd zegswijze Gevonden op https://www.woorden.org/woord/vanbuiten