I vast bijv.naamw. Uitspraak: [ vɑst ] 1) goed verbonden met iets Voorbeeld: 'De dop zit vast; ik krijg hem er niet af.' Antoniemen: vrij, los muurvast (heel vast) 2) stevig Voorbeeld: 'vast in het zadel zitten' Antoniem: onvast met vaste hand schrijven (schrijven zonder te beven) 3) onveranderlijk ... Gevonden op https://woorden.org/woord/vast
Def.: consistentie van de grond waarbij deze relatief weinig vocht bevat - minder dan in taaie toestand. De dichtheid is hoog, maar het materiaal is niet verkit.
Gevonden op https://aquo.nl/index.php/Categorie:Geldige_begrippen
stevig met iets verbonden, niet beweegbaar vb: het plakband zit erg vast vaste vloerbedekking [aan de randen van de vloer vastgemaakt] een vaste oeververbinding [met een brug of een tunnel] met vaste hand regeren [met veel gezag] de vaste schijf [opslag die in de computer is ingebouwd] Gevonden op https://mowb.muiswerken.nl/
fase waarin een stof zich kan bevinden; de moleculen zitten op een vaste plaats ten opzichte van elkaar en zijn aan elkaar gebonden. De moleculen trillen op hun plek. Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/11409