I het verleden zelfst.naamw. Uitspraak: [ vərˈledə(n) ] Afbreekpatroon: ver·le·den tijd die voorbij is Voorbeeld: 'een roemrijk verleden' Antoniemen: toekomst, heden breken met het verleden (het verleden vergeten en de dingen voortaan anders doen) een verleden hebben (vroeger ongunstige dingen hebben gedaan of meegemaakt hebben) II ver...
1) Achtergrond 2) Afgelopen 3) De tijd die voorbij is 4) Eer 5) Eertijds 6) Gedaan 7) Geschiedenis 8) Historie 9) Lang geleden 10) Onlangs 11) Passato 12) Tijd die voorbij is 13) Vergangen 14) Verschenen 15) Voorafgaand 16) Voorbij 17) Voorbije tijd 18) Voorgaand 19) Voorleden 20) Vorig 21) Vroeger 1) Afgelopen 2) Eerder 3) Historie 4) Onlangs 5) Passato 6) Verdrieten 7) Vervelen 8) Voorafgaand 9) Voorbij 10) Voorgaand 11) Vorig 12) Vroeger 
bn. vorig; zn. voorbije tijd (toon de herkomst via de etymologiebank)
tijd die voorbij is vb: oude mensen praten vaak over het verleden
•de voorafgaande tijd , dat wat voorbij is. (+audio)
vroeger, vorig, onlangs