vervoegen werkw. Uitspraak: [ vər'vuxə(n) ] Afbreekpatroon: ver·voe·gen Vervoegingen: vervoegde (verl.tijd ) Vervoegingen: heeft vervoegd (volt.deelw.) (de vormen van een werkwoord) opnoemen Voorbeeld: 'Hoe vervoeg je 'zijn'?' Zie ook: Werkwoorden vervoegen Synoniemen: aflopen declineren koers zetten naar verbuigen zich begeven naar 2 d...
1) Aanmelden 2) Aflopen 3) Conjugeren 4) Declineren 5) Flecteren 6) Omvormen 7) Taalkundige term 8) Verbuigen 9) Wenden tot 10) Zich begeven naar 1) Aflopen 2) Conjugeren 3) Declineren 4) Melden 5) Omvormen 6) Verbuigen 
• [taalkunde] , "(overgankelijk)" omvormen van een werkwoord om wijze, tijd en persoon uit te drukken. •zich ergens naar begeven. •zich ergens bijvoegen, zich ergens bij aansluiten.
gaan, zich bewegen naar
zich bij iemand vervoegen, naar iemand toe gaan (VD) - Voorbeeld: ‘Treze deed teken naar Veva dat ze mee vooruit moest komen, dat moeder haar wel vervoegen zou’