voorspelen werkw. Afbreekpatroon: voor·spe·len Verbuigingen: speelde voor Vervoegingen: voorgespeeld (volt.deelw.) ten aanhoren van anderen een muziekstuk spelen Voorbeelden: 'Ik moest gisteren voor mijn leraar die moeilijke sonate voorspelen.' , 'Het zinde hem niet wat hij kreeg voorgespeeld.' . 3 definities...
1) Voorblazen 
muziek aan anderen voordoen vb: Jan speelde een stukje voor en toen wist Irma hoe het moest
• [ditr] ten aanhoren van anderen een muziekstuk spelen.
uitdr.: Voorbeeld: ‘dat speelt voort in mijn droom’: daar zit ik over te tobben, ben ik mee bezig - Voorbeeld: ‘Als we gewaarwerden dat de avond naderde, keerden we naar huis, moe en afgemat van dretsen, springen, (...) maar met de indruk alsof we in verre, afgelegen wilde streken hadden gedwaald en vreemde avonturen beleefd, die b...