Begrippenlijst geld en geldschepping

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën > geld en geldschepping
Datum & Land: 15/02/2007, NL
Woorden: 81


actieve kas
geld dat wordt aangehouden omdat de ontvangsten en uitgaven niet samenvallen. In de liquiditeitsvoorkeurstheorie van Keynes wordt dit het transactiemotief genoemd. Met de actieve kas wordt effectieve vraag uitgeoefend.

algemene banken
zijn geldscheppende banken, zoals bijvoorbeeld ABN-AMRO, ING, Rabo-bank, Postbank etc..Deze banken zijn op een breed terrein actief. De algemene banken behoren dus tot de primaire banken.

balans
is een overzicht van alle bezittingen aan de linkerkant (activa of debetzijde) en de schulden plus het eigen vermogen aan de rechter kant (passiva of creditzijde) op een bepaald moment.Ook wordt een balans wel gedefinieerd als een staat, waar links de samenstelling van de bezittingen en rechts de herkomst (de bronnen) van het vermogen staat.

bank
een bank is een dienstverlende onderneming op financieel gebied. De laatste jaren heeft er branchevervaging plaatsgevonden. Ze doen veel meer dan alleen financiële zaken. Sommige banken zijn complete reisbureau`s, andere bieden een uitgebreid verzekeringspakket aan. Men onderscheidt primaire en secundaire banken, maar dit onderscheid is ook steeds meer aan het vervagen. In Nederland is het woord `bank` beschermd. Dit betekent dat een instelling zich alleen bank mag noemen als De Nederlandsche Bank daarvoor toestemming heeft verleend.

bestedingsinflatie (demand pull)
prijsinflatie dat veroorzaakt wordt door te hoge bestedingen. De effectieve vraag overtreft de productiecapaciteit. Zie ook het begrip inflatie.

betaalcheque
is een middel waarmee giraal kan worden betaald, zoals de girobetaalkaart en de Eurocheque. Het is dus zelf geen geld, maar een middel waarmee over geld beschikt kan worden.

binnenlandse liquiditeitenmassa
is hetzelfde als de totale liquiditeitenmassa.

chartaal geld
is al het stoffelijke geld (munten en bankbiljetten)

chipcard
is bankpas die voorzien is van een geheugenchip. De chipcard moet uiteindelijk de betaalcheque gaan vervangen.

crediteur
is een schuldeiser. Iemand die geld naar de bank heeft gebracht ( en gestort op een rekening-courant of spaarrekening), is van die bank een crediteur en dit wordt op de creditzijde (passiva zijde) vermeldt.

debiteur
is een schuldenaar. Iemand die bij een bank geld heeft geleend is een debiteur van die bank, en deze vermeldt dit aan de debetzijde (activa zijde) van de balans.

deflatie
is een situatie waarbij de effectieve vraag afneemt, waardoor het algemeen prijspeil zou kunnen dalen. Er is sprake van monetaire deflatie als de som van geldschepping en ontpotting kleiner is dan de som van geldvernietiging en oppotting. In de verkeersvergelijking van Fisher betekent het dat de geldstroom (M x V) afneemt. (Men zegt ook wel: smaller wordt)

directe ruil
is het tegen elkaar uitwisselen van goederen den diensten zonder gebruik van geld. Dit noemt men ook wel ruil in natura.

effectieve vraag
zie L.3

euro
is de naam voor de gemeenschappelijke geldeenheid (munt) van de Europese Monetaire Unie (EMU). De EMU is vorlopig nog slechts een deel van de Europese Unie. Sinds 1 januari 1999 is de onderlinge koersverhouding van de lidstaten vastgelegd en is de naam ECU definitief gewijzigd in euro. Het is de bedoeling om de eurobankbiljetten en euromunten in het jaar 2002 in te voeren. De waarde van 1 euro is voor België 40,3399 BEF (frank), voor Duitsland 1,95583 DEM (mark), voor Finland 5,94573 FIM (markka), voor Frankrijk 6,55957 FRF (franc), voor Ierland 0,787564 IEP (pond), voor Italië 1936,27 ITL (lire), voor Luxemburg 40,3399 LUF (frank), voor Nederland 2,20371 NLG (gulden), voor Oostenrijk 13,7603 ATS (schilling), voor Portugal 200,482 PTE (escudo), voor Spanje 166,386 ESP (peseta).

fiduciair geld
is geld dat aanvaard wordt doordat men vertrouwen heeft in degene die het in omloop heeft gebracht.De nominale waarde is dan ook aanzielijk hoger dan de intrinsieke waarde. Ons geldstelsel is volledig fiduciair.

formele geldschepping
is de substitutie, omdat alleen de samenstelling van het geld verandert en niet de omvang.

functies van geld
zijn: ruilmiddel, rekeneenheid en oppotmiddel. De eerste twee noemt men de oorspronkelijke functies, de derde de afgeleide functie.De ruilmiddelfunctie maakt de indirecte ruil mogelijk, waardoor vergaande arbeidsverdeling (= specialisatie) mogelijk is geworden, met als gevolg een grote toename van de arbeidsproductiviteit. Geld als rekeneenheid maakt het vergelijken van verschillende prestaties mogelijk, en de oppotfunctie geeft de mogelijkheid tot het uitstellen van de consumptie (= sparen).

geld
is alles wat algemeen aanvaard is als ruilmiddel. Geld is ongedifferentieerde koopkracht hetgeen betekent dat geld niet aan bepaalde goederen is gebonden, maar altijd wordt aanvaard. Zie ook de functies van geld

geldhoeveelheid
zie de maatschappelijke geldhoeveelheid.

geldillusie
is het verschijnsel dat mensen denken dat ze rijker zijn geworden na een loonsverhoging terwijl zij er reëel er niet op vooruitgegaan zijn, omdat de prijzen ook gestegen zijn. Zie inflatie

geldontwaarding
is de waardevermindering van het geld, die het gevolg is van een algehele prijsstijging van goederen en diensten. Zie inflatie.

geldscheppende banken/instellingen
zijn alle instellingen die de maatschappelijke geldhoeveelheid kunnen laten toenemen.Dit zijn de centrale overheid, de centrale bank en de overige primaire banken

geldschepping
is iedere handeling die de maatschappelijke geldhoeveelheid doet toenemen.Men onderscheidt substitutie, transformatie en wederzijdse schuldaanvaarding.

geldstroom
is het product (= vermenigvuldiging) van de maatschappelijke geldhoeveelheid (M) en de omloopsnelheid (V) van het geld. In symbolen => MV. Zie ook de verkeersvergelijking van Irving Fisher.

geldvernietiging
is iedere handeling die de maatschappelijke geldhoeveelheid doet afnemen.

gemiddelde rusttijd van het geld
is de reciproke waarde (= omgekeerde waarde) van de omloopsnelheid van het geld. Is het symbool (V) de omloopsnelheid van het geld, dan is de gemiddelde rusttijd (1 - V).

giraal geld
is onstoffelijk geld. Het bestaat uit de onmiddellijk opeisbare tegoeden bij geldscheppende instellingen waarover door opvraging of overschrijving kan worden beschikt.

gouden standaard
goud vormt de basis van het geldstelsel. De bankbiljetten zijn gedekt door goud. Men heeft o.a. de volgende varianten gekend: tot 1914 de gouden muntenstandaard, tussen 1918 en 1936 de goudkernstandaard en van 1945 tot 1971 de goudwisselstandaard.

goudenmuntstandaard
is de meest volledige door goud gedekte standaard. De bankbiljetten zijn gedekt door goud en het publiek heeft het recht de bankbiljetten voor goud in te wisselen. Het muntgeld is intrinsiek volwaardig.

goudkernstandaard
is een geldstelsel waarbij de bankbiljetten wel gedekt zijn door goud, maar het publiek niet de bankbiljetten voor goud kan inwisselen (behoudens uitzonderingen t.b.v. internationale betalingen). Naast de volwaardige munten kwamen ook onvolwaardige munten in omloop. Deze onvolwaardige munten worden tekenmunten genoemd

goudwisselstandaard
is vergelijkbaar met de kernstandaard, maar naast goud doen ook goudwissels (= vorderingen luidende in goud) als dekking dienst. Na 1945 heeft Nederland een goudwisselstandaard gekend tot 1971 waarbij de dollar de rol van goudwissel heeft gespeelt. Omdat de dollar na de devaluatie in 1971 niet meer inwisselbaar was voor goud, kwam er een einde aan de goudwisselstandaard.

hausse
zie L.3.

hyperinflatie
is inflatie met een zeer hoog percentage. Berucht is de hyperflatie in Duitland omstreeks het jaar 1923.

inactieve kas
geld dat wordt aangehouden vanweg het beleggings- en voorzorgsmotief. De vraag naar de inactieve kas is rentegevoelig. Wanneer de rente hoger wordt neemt de vraag af omdat men meer rente derft. Men zegt ook wel dat de liquiditeitsvoorkeur dan afneemt.

indirecte ruil
is het tegen elkaar uitwisselen van goederen en diensten, waarbij geld als tussengoed wordt gebruikt. De indirecte ruil heeft geleid tot een stijging van de arbeidsverdeling. Zie ook de functies van geld.

inflatie
betekent eigenlijk groter worden, aanzwellen of opblazen. Hiermee kan bedoeld worden dat alleen de geldstroom (M x V) groter is geworden, en dat dus het prijspeil nog niet hoeft te stijgen. In dat geval spreekt men van monetaire inflatie. Wanneer tevens het prijsniveau omhoog gaat, wordt dat prijsinflatie genoemd. Prijsinflatie kan weer onderscheiden worden naar oorzaak. Zo onderscheidt men de bestedingsinflatie (demand pull) en de kosteninflatie (cost push).

inkomens-omloopsnelheid
is de waarde Vy uit de formule M x Vy = Y ; Y neemt als nationaal inkomen wel de plaats in voor (P x T) in de verkeersvergelijking van Fisher, maar is daar niet gelijk aan. De bovenstaande formule kan ook geschreven worden als M x Vy = P x Yr ; Hierin is Yr het reële nationaal inkomen, en dat is niet gelijk aan T. In de verkeersvergelijking is T de goederentransacties, die (omdat niet van toegevoegde waarde wordt uitgegaan) vele malen groter is dan het reële nationaal inkomen.

intrinsieke waarde van de munt
materiaalwaarde (= stofwaarde) van geld. Concreet betekent het de waarde van het geld bij verkoop als `oud metaal` (of als `oud papier`). De kosten van aanmunten behoren dus niet tot de intrinsieke waarde. Men onderscheidt standaardmunten, tekenmunten en pasmunten.

koopkracht van de gulden
is de reële waarde van de gulden. Het is de tegenwaarde in goederen en diensten.

kosteninflatie (cost push)
prijsinflatie dat veroorzaakt wordt door kostenstijging voor de ondernemingen. De prijzen van de productiefactoren stijgen; zoals energie, gronstofprijzen, lonen, (milieu)heffingen duurdere invoer, etc.. De oorzaak ligt dus bij de aanbodzijde van de economie.

liquiditeit
is de verhouding tussen de kasmiddelen en de directopeisbare schulden. Voor primaire (particuliere) banken geldt dat zij bij het kasgeld ook hun tegoed bij DNB mogen rekenen. Zie ook liquiditeitsvoorschriften

liquiditeitsquote
is de totale liquiditeitenmassa (= de som van de primaire en secundaire liquiditeiten) als percentage van het nationaal inkomen.

liquiditeitsvoorkeur
is een door Keynes geintroduceerd begrip. Deze theorie houdt in dat de voorkeur voor inactief geld toeneemt als de rente (= interest) daalt. De verklaring hiervoor is, dat het rente offer kleiner wordt en men dus liever geld in liquide vorm aanhoudt, op grond van het voorzorgs- en speculatiemotief. De transactie kas is volgens deze theorie niet afhankelijk van de rentestand (= intereststand).

maatschappelijke geldhoeveelheid
al het chartale en girale geld in handen van het publiek (uitgezonderd het geld in handen van geldscheppende instellingen). De maatschappelijke geldhoeveelheid wordt ook wel primaire liquiditeitenmassa genoemd, door DNB ook wel aangeduidt met M1. Onder publiek wordt verstaan de consumenten, de ondernemingen (behalve de geldscheppende banken) én de overheid. N.B.: In oude boeken komt men de overheid als geldscheppende instantie tegen. Maar in het kader van de EMU mogen de europese overheden niet meer monetair financieren.



materiële geldschepping
is geldschepping, die de maatschappelijke geldhoeveelheid in omvang doet veranderen. Dit in tegenstelling tot de formele geldschepping., die de maatschappelijke geldhoeveelheid alleen in samenstelling doet veranderen.

monetair evenwicht
is sprake van als: geldschepping + ontpotting = geldvernietiging + oppotting. Uitgaande van de verkeersvergelijking van Fisher is de geldstroom (MV) constant. In geval van het IS-LM model is sprake van monetair evenwicht als de geldvraag gelijk is aan het geldaanbod, dus als L = M.

monetaire inflatie
De som van geldschepping en ontpotting is groter dan de som van geldvernietiging en oppotting. De geldstroom (MV) is groter geworden.

nationale liquiditeitsquote
wordt kortweg ook wel liquiditeitsquote genoemd.

nominale rente
rente waarbij geen rekening is gehouden met het prijspeil.

nominale waarde van de munt
de op de munt aangegeven waarde.

obligatie
bewijs van deelname aan een langlopende lening (met een vaste looptijd en vaste rente).

omloopsnelheid van het geld
is een maatstaf hoe vaak het geld van hand tot hand gaat in een bepaalde periode. Het is het symbool V in de verkeersvergelijking van Irving Fisher. De reciproke waarde (1 - V) wordt de gemiddelde rusttijd van het geld genoemd.

oneigenlijk spaargeld
spaargeld met een hoge omloopsnelheid. Een deel van de spaartegoeden worden weer snel opgenomen. Dit gedeelte van het spaargeld behoort tot de secundaire liquiditeitenmassa.

ongedifferentieerde koopkracht
zie geld.

ontpotting
is geld `overhevelen` van de inactieve kas naar de actieve kas. Of eenvoudiger gezegd: geld dat men in reserve heeft gehouden weer gaat besteden. Het gevolg is dat de omloopsnelheid van het geld toeneemt.

oppotting
is geld `overhevelen` van de actieve kas naar de inactieve kas. Het geld wordt in reserve gehouden uit voorzorgs- of speculatiemotief. Veel leerboeken spreken over geld in een `oude kous` stoppen, omdat men wel ieder moment over het geld kan beschikken. Het wordt dus niet tegen rente op de bank vastgezet. Bij het oppotten derft men rente, d.w.z. men brengt een rente offer, omdat de liquiditeitsvoorkeur is toegenomen. Verwar oppotten en sparen niet. Als men oppot dan spaart men wel, maar sparen is niet altijd oppotten! Het opgepotte geld behoort gewoon tot de maatschappelijke geldhoeveelheid, met als gevolg dat de omloopsnelheid van het geld bij oppotting daalt.

papierenstandaard
er is geen relatie meer tussen de munteenheid en een hoeveelheid goud. In feite is er geen dekking meer. Men spreekt ook wel van een non-metallieke standaard.

pasmunten
zijn onvolwaadige munten die wettig betaalmiddel zijn tot een beperkt bedrag. Alle Nederlandse munten zijn pasmunten ofwel tekenmunten.

primaire bank
is een geldscheppende bank. Van deze banken zijn de kortlopende schulden giraal . Dit is op de balans de post crediteuren in Rekening-Courant.

primaire liquiditeiten
geld behorend tot de maatschappelijke geldhoeveelheid. Dit zijn de munten, bankbiljetten en het girale geld.

reële rente
werkelijke rente in koopkracht uitgedrukt. Dit is de nominale rente gecorrigeerd voor de prijsinflatie.

reële waarde
is de waarde van van een munteenheid gecorrigeerd voor de prijsinflatie. Het corrigeren voor de inflatie noemt men defleren.

rekenfunctie
geld heeft ook een rekenfunctie, omdat het gebruik van geld het mogelijk maakt om waarden van verschillende goederen te vergelijken. Geld is dus ook een waardemeter. Andere functies van geld zijn ruilmiddel en oppotmiddel.

ruil
is het tegen elkaar uitwisselen van prestaties (goederen endiensten). Men onderscheidt directe en indirecte ruil..

ruilmiddelfunctie van het geld
is de functie van geld als tussengoed. Zie ook functies van geld.

secundaire bank
deze banken kunnen geen geldscheppen, maar moeten het geld dat ze uitlenen ook zelf lenen. Voorbeelden van secundaire banken zijn de `oude` spaarbanken en hypotheekbanken. De laatste jaren worden door DNB, als gevolg van branchevervaging, de (meeste) spaarbanken tot de primaire banken gerekend.

secundaire liquiditeiten
liquide vorderingen op geldscheppende instellingen en de overheid voor zover deze op vrij korte termijn, zonder veel kosten en zonder belangrijk koersverlies en masse kunnen worden omgezet in geld. Deze liquiditeiten worden ook wel `bijna geld` genoemd.

specialisatie
is het zich toeleggen op de beste kwaliteiten. Het onstaan van geld heeft vergaande specialisatie mogelijk gemaakt. Zie de functies van geld.

speculatiemotief
als beleggers een rentestijging en dus een koersdaling van obligaties verwachten zullen zij wachten met beleggen en hun geld in kas bewaren

standaardmunten
zijn volwaardige munten. De intrinsieke waarde is gelijk aan de nominale waarde. Tegenwoordig zijn alle munten tekenmunten, omdat de waarde niet meer door het metaalgewicht, maar door het teken dat de overheid er op heeft aangebracht wordt bepaald. De nominale waarde van tekenmunten overtreft de intrinsieke waarde.

substitutie
het door de bank inwisselen van chartaal geld in giraal geld of omgekeerd. De omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid verandert niet, maar de samenstelling wel. Hier is dan geen sprake van materiële geldschepping-vernietiging, maar wel van formele.

tekenmunten
zijn munten waarvan de waarde niet wordt bepaald door de metaalwaarde, maar door het teken dat de overheid er op heeft aangebracht. De nominale waarde is dus groter dan de intrinsieke waarde. Daarnaast kent men nog het begrip pasmunt. Tekenmunten waren vroeger onvolwaardige munten met onbeperkte wettelijke betaalkracht en pasmunten waren onvolwaardige munten die wettig betaalmiddel waren tot een beperkt bedrag. Tegenwoordig zijn alle Nederlandse munten pasmunten, zodat de twee termen door elkaar kunnen worden gebruikt.

termijndeposito
spaargeld dat voor enige (meestal korte) tijd is vastgezet. Op deze rekening krijgt men een wat hogere rente, dan op de gewone spaarrekening. De kortlopende termijndeposito`s worden tot de secundaire liquiditeiten gerekend.

totale liquiditeitenmassa
som van de primaire en de secundaire liquiditeitenmassa. De totale liquiditeitenmassa wordt ook wel vaak de binnenlandse liquiditeitenmassa genoemd, en wordt door DNB als M3 aangeduid..

transactiemotief
doordat ontvangsten en uitgaven niet samenvallen in de tijd, hebben bedrijven en gezinnen kasgeld nodig. Dit motief ligt ten grondslag aan de actieve kas, waarmee effectieve vraag wordt uitgeoefend. In de liquiditeitsvoorkeurstheorie van Keynes is de actieve kas rente ongevoelig, maar is afhankelijk van het nationaal inkomen.

transformatie
omzetten van geld in niet-geld (of omgekeerd) tussen geldscheppende instellingen en publiek. Gevolg is geldvernietiging of geldschepping. Bijvoorbeeld geld storten op een termijn- deposito, aan- en verkoop van vreemde valuta etc.

voorzorgsmotief
in verband met onvoorziene gebeurtenissen in de toekomst, wenst het publiek extra kasgeld aan te houden. Dit motief ligt samen met het speculatiemotief ten grondslag aan de inactieve kas. In de liquiditeitsvoorkeurstheorie van Keynes is de inactieve kas rentegevoelig.

vormen van geldschepping
zie geldschepping

wederzijdse schuldaanvaarding
kredietverlening door primaire banken middels het rekening-courant, waarbij de bank een kortlopende schuld erkent aan de kredietnemer (in de rol van crediteur), en de kredietnemer een schuld aangaat met de bank (als debiteur). Deze vorm van geldschepping is de belangrijkste oorzaak dat de maatschappelijke geldhoeveelheid vrij snel kan toenemen. Daarom houdt DNB hier toezicht op.

wettig betaalmiddel
betekent dat de schuldeiser bankbiljetten moet aanvaarden als betaling. Ook al vinden de meeste betalingen giraal plaats, het girale geld is geen wettig betaalmiddel.