monetair financieren.
materiële geldschepping
is geldschepping, die de maatschappelijke geldhoeveelheid in omvang doet veranderen. Dit in tegenstelling tot de formele geldschepping., die de maatschappelijke geldhoeveelheid alleen in samenstelling doet veranderen.
monetair evenwicht
is sprake van als: geldschepping + ontpotting = geldvernietiging + oppotting. Uitgaande van de verkeersvergelijking van Fisher is de geldstroom (MV) constant. In geval van het IS-LM model is sprake van monetair evenwicht als de geldvraag gelijk is aan het geldaanbod, dus als L = M.
monetaire inflatie
De som van geldschepping en ontpotting is groter dan de som van geldvernietiging en oppotting. De geldstroom (MV) is groter geworden.
nationale liquiditeitsquote
wordt kortweg ook wel liquiditeitsquote genoemd.
nominale rente
rente waarbij geen rekening is gehouden met het prijspeil.
nominale waarde van de munt
de op de munt aangegeven waarde.
obligatie
bewijs van deelname aan een langlopende lening (met een vaste looptijd en vaste rente).
omloopsnelheid van het geld
is een maatstaf hoe vaak het geld van hand tot hand gaat in een bepaalde periode. Het is het symbool V in de verkeersvergelijking van Irving Fisher. De reciproke waarde (1 - V) wordt de gemiddelde rusttijd van het geld genoemd.
oneigenlijk spaargeld
spaargeld met een hoge omloopsnelheid. Een deel van de spaartegoeden worden weer snel opgenomen. Dit gedeelte van het spaargeld behoort tot de secundaire liquiditeitenmassa.
ongedifferentieerde koopkracht
zie geld.
ontpotting
is geld `overhevelen` van de inactieve kas naar de actieve kas. Of eenvoudiger gezegd: geld dat men in reserve heeft gehouden weer gaat besteden. Het gevolg is dat de omloopsnelheid van het geld toeneemt.
oppotting
is geld `overhevelen` van de actieve kas naar de inactieve kas. Het geld wordt in reserve gehouden uit voorzorgs- of speculatiemotief. Veel leerboeken spreken over geld in een `oude kous` stoppen, omdat men wel ieder moment over het geld kan beschikken. Het wordt dus niet tegen rente op de bank vastgezet. Bij het oppotten derft men rente, d.w.z. men brengt een rente offer, omdat de liquiditeitsvoorkeur is toegenomen. Verwar oppotten en sparen niet. Als men oppot dan spaart men wel, maar sparen is niet altijd oppotten! Het opgepotte geld behoort gewoon tot de maatschappelijke geldhoeveelheid, met als gevolg dat de omloopsnelheid van het geld bij oppotting daalt.
papierenstandaard
er is geen relatie meer tussen de munteenheid en een hoeveelheid goud. In feite is er geen dekking meer. Men spreekt ook wel van een non-metallieke standaard.
pasmunten
zijn onvolwaadige munten die wettig betaalmiddel zijn tot een beperkt bedrag. Alle Nederlandse munten zijn pasmunten ofwel tekenmunten.
primaire bank
is een geldscheppende bank. Van deze banken zijn de kortlopende schulden giraal . Dit is op de balans de post crediteuren in Rekening-Courant.
primaire liquiditeiten
geld behorend tot de maatschappelijke geldhoeveelheid. Dit zijn de munten, bankbiljetten en het girale geld.
reële rente
werkelijke rente in koopkracht uitgedrukt. Dit is de nominale rente gecorrigeerd voor de prijsinflatie.
reële waarde
is de waarde van van een munteenheid gecorrigeerd voor de prijsinflatie. Het corrigeren voor de inflatie noemt men defleren.
rekenfunctie
geld heeft ook een rekenfunctie, omdat het gebruik van geld het mogelijk maakt om waarden van verschillende goederen te vergelijken. Geld is dus ook een waardemeter. Andere functies van geld zijn ruilmiddel en oppotmiddel.
ruil
is het tegen elkaar uitwisselen van prestaties (goederen endiensten). Men onderscheidt directe en indirecte ruil..
ruilmiddelfunctie van het geld
is de functie van geld als tussengoed. Zie ook functies van geld.
secundaire bank
deze banken kunnen geen geldscheppen, maar moeten het geld dat ze uitlenen ook zelf lenen. Voorbeelden van secundaire banken zijn de `oude` spaarbanken en hypotheekbanken. De laatste jaren worden door DNB, als gevolg van branchevervaging, de (meeste) spaarbanken tot de primaire banken gerekend.
secundaire liquiditeiten
liquide vorderingen op geldscheppende instellingen en de overheid voor zover deze op vrij korte termijn, zonder veel kosten en zonder belangrijk koersverlies en masse kunnen worden omgezet in geld. Deze liquiditeiten worden ook wel `bijna geld` genoemd.
specialisatie
is het zich toeleggen op de beste kwaliteiten. Het onstaan van geld heeft vergaande specialisatie mogelijk gemaakt. Zie de functies van geld.
speculatiemotief
als beleggers een rentestijging en dus een koersdaling van obligaties verwachten zullen zij wachten met beleggen en hun geld in kas bewaren
standaardmunten
zijn volwaardige munten. De intrinsieke waarde is gelijk aan de nominale waarde. Tegenwoordig zijn alle munten tekenmunten, omdat de waarde niet meer door het metaalgewicht, maar door het teken dat de overheid er op heeft aangebracht wordt bepaald. De nominale waarde van tekenmunten overtreft de intrinsieke waarde.
substitutie
het door de bank inwisselen van chartaal geld in giraal geld of omgekeerd. De omvang van de maatschappelijke geldhoeveelheid verandert niet, maar de samenstelling wel. Hier is dan geen sprake van materiële geldschepping-vernietiging, maar wel van formele.
tekenmunten
zijn munten waarvan de waarde niet wordt bepaald door de metaalwaarde, maar door het teken dat de overheid er op heeft aangebracht. De nominale waarde is dus groter dan de intrinsieke waarde. Daarnaast kent men nog het begrip pasmunt. Tekenmunten waren vroeger onvolwaardige munten met onbeperkte wettelijke betaalkracht en pasmunten waren onvolwaardige munten die wettig betaalmiddel waren tot een beperkt bedrag. Tegenwoordig zijn alle Nederlandse munten pasmunten, zodat de twee termen door elkaar kunnen worden gebruikt.
termijndeposito
spaargeld dat voor enige (meestal korte) tijd is vastgezet. Op deze rekening krijgt men een wat hogere rente, dan op de gewone spaarrekening. De kortlopende termijndeposito`s worden tot de secundaire liquiditeiten gerekend.
totale liquiditeitenmassa
som van de primaire en de secundaire liquiditeitenmassa. De totale liquiditeitenmassa wordt ook wel vaak de binnenlandse liquiditeitenmassa genoemd, en wordt door DNB als M3 aangeduid..
transactiemotief
doordat ontvangsten en uitgaven niet samenvallen in de tijd, hebben bedrijven en gezinnen kasgeld nodig. Dit motief ligt ten grondslag aan de actieve kas, waarmee effectieve vraag wordt uitgeoefend. In de liquiditeitsvoorkeurstheorie van Keynes is de actieve kas rente ongevoelig, maar is afhankelijk van het nationaal inkomen.
transformatie
omzetten van geld in niet-geld (of omgekeerd) tussen geldscheppende instellingen en publiek. Gevolg is geldvernietiging of geldschepping. Bijvoorbeeld geld storten op een termijn- deposito, aan- en verkoop van vreemde valuta etc.
voorzorgsmotief
in verband met onvoorziene gebeurtenissen in de toekomst, wenst het publiek extra kasgeld aan te houden. Dit motief ligt samen met het speculatiemotief ten grondslag aan de inactieve kas. In de liquiditeitsvoorkeurstheorie van Keynes is de inactieve kas rentegevoelig.
vormen van geldschepping
zie geldschepping
wederzijdse schuldaanvaarding
kredietverlening door primaire banken middels het rekening-courant, waarbij de bank een kortlopende schuld erkent aan de kredietnemer (in de rol van crediteur), en de kredietnemer een schuld aangaat met de bank (als debiteur). Deze vorm van geldschepping is de belangrijkste oorzaak dat de maatschappelijke geldhoeveelheid vrij snel kan toenemen. Daarom houdt DNB hier toezicht op.
wettig betaalmiddel
betekent dat de schuldeiser bankbiljetten moet aanvaarden als betaling. Ook al vinden de meeste betalingen giraal plaats, het girale geld is geen wettig betaalmiddel.