Begrippenlijst producentengedrag en marktvormen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Economie en financiën > producentengedrag en marktvormen
Datum & Land: 15/02/2007, NL
Woorden: 124
abstracte markt
geheel van vraag en aanbod met betrekking tot een goed, zonder dat er een bepaalde (concrete) plaats is waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten.Voorbeelden van het abstracte marktbegrip zijn bijvoorbeeld: arbeidsmarkt, graanmarkt, huizenmarkt, ruwe oliemarkt, valutamarkt, etc.Naast het abstracte marktbegrip onderscheidt men de concrete markt.
afzet
is de verkochte hoeveelheid van een product.Verwar de afzet niet met de omzet.
bedrijfsoptimum
is de productieomvang waarbij de gemiddelde totale kosten minimaal zijn. Op langetermijn zal bij volkomenconcurrentie, als gevolg van toetreding, de marktprijs dalen waardoor de individele afzetcurve steeds lager komt te liggen. Hierdoor daalt de winst totdat deze nihil is. Op dat moment raakt de individuele afzetcurve de GTK-curve in het minimum, dus bij het bedrijfsoptimum..
break-even-point
snijpunt van de totale opbrengstencurve en de totale kostencurve, waarbij dus de winst nul is. De afzet bij dit punt wordt break-even afzet genoemd. Vanaf dit punt wordt winst gemaakt. Het break-even-point wordt ook wel het dode punt genoemd.
calculatiekartel
is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten hoe men de (kost)prijs berekend. Dit is in veel gevallen een alternatief voor het prijskartel. Zie eventueel ook andere kartelvormen.
collectieve aanbodfunctie
laat zien welke hoeveelheden van een bepaald goed alle aanbieders van dat goed tezamen van plan zijn bij uiteen lopende prijzen te verkopen. Zie ook de ceteris paribus voorwaarden van een collectieve aanbodfunctie.
complementaire produktiefactoren
productiefactoren die niet kunnen bestaan zonder elkaar, deze vullen elkaar aan. De isoquanten zijn rechthoekig. Zie ook L.12
concentratiegraad
geeft het marktaandeel van een aantal bedrijven weer.Bijvoorbeeld C3 geeft het marktaandeel van de drie grootste bedrijven gezamelijk als percentage van de totale markt.
concentratietoezicht
wordt uitgeoefend door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA). Voor concentratievorming (= fusie of nauwe samenwerking tussen ondernemingen, zoals bij een Joint Venture) is voorafgaand toestemming nodig van de NMA. De NMA onderzoekt of door de concentratie een economische machtspositie ontstaat, die de mededinging in gevaar zou kunnen brengen.
concrete markt
markt die gebonden is aan een bepaalde plaats. Voorbeelden van een concrete markten zijn een veiling, effectenbeurs, rommelmarkt, veemarkt te Den Bosch etc.
consortium
is een tijdelijke samenwerking tussen een aantal ondernemingen om een bepaald project te realiseren. Wordt een aparte onderneming opgericht, dan spreekt men van een joint venture.
constante kosten
zijn alle kosten die onafhankelijk zijn van de productieomvang. Zie ook totale constante kosten.
constante schaalopbrengsten
is sprake van als de fysieke opbrengst met eenzelfde percentage stijgt als men alle productiefactoren met een eenzelfde percentage laat toenemen.
degressieve stijging
van kosten houdt in dat de kosten minder dan evenredig stijgen met de productie-omvang. Dit gedeelte van de kostencurve komt overeen met de toenemende meeropbrengsten van de Wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten..
dode punt
is het break-even-point.
doorzichtigheid
van een markt wordt bepaald door de mate dat de marktpartijen (vragers en aanbieders) gemakkelijk aan informatie kunnen komen (of geinformeerd zijn) over het product. De markt kan bijvoorbeeld ondoorzichtig zijn als er bij de prijs aanduiding verschillende eenheden worden gebruikt, of er een onduidelijke prijs- kwaliteitsverhouding is (als gevolg weer van productdifferentiatie.
duopolie
marktvorm van het oligopolie waarbij slechts twee aanbieders zijn.
economische machtspositie
bestaat als één onderneming aanzienlijke macht op de markt kan uitoefenen. Dit geldt niet alleen voor een monopolist, maar ook voor een onderneming die een zeer groot marktaandeel heeft. De grens is moeilijk aan te geven, maar bij een marktaandeel van meer dan 50% bezit een onderneming zeker een economische machtspositie waarvan zij misbruik kan maken. Hier tegen kan de NMA optreden.
evenwichtsprijs
is de prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid precies gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Zie eventueel ook het marktevenwicht.
feitelijk monopolie
is sprake van als één bedrijf alle concurrenten uit de markt heeft verdrongen, of via het octrooi het alleenrecht heeft verworven voor de fabricage van een goed. In dit laatste geval is spreekt men ook wel van een technologisch monopolie.
franchising
is het deelnemen aan een organisatie op basis van eigen financiëel risico. Men moet zelf zorgen voor een bedrijfspand en de inrichting. De bedrijfsvoering vindt dan plaats op basis van een reeds bestaande bedrijfsformule zoals bijvoorbeeld Albert Heijn, Blokker of MacDonald. Het voordeel is dat men als kleine ondernemer profiteert van de voordelen van een grote onderneming.
fusie
samengaan van twee of meer zelfstandige bedrijven tot een nieuwe onderneming. Fusies (en overnames) zijn de belangrijkste oorzaak van het onstaan van concerns.
fysieke meer opbrengst
zie meeropbrengst.
fysieke opbrengst
is de opbrengst niet in geld uitgedrukt, maar in fysieke eenheden zoals kg, liter, balen, ton, barrel (vat van 159 liter) etc.
gemiddelde fysieke opbrengst
is de fysieke opbrengst per eenheid productiefactor.
gemiddelde opbrengst
is de opbrengst (in geld uitgedrukt) per eenheid product. De gemiddelde opbrengst is (meestal) hetzelfde als de prijs van het product. Immers GO = TO-q en omdat TO = p x q is GO = (p x q)-q = p
gemiddelde totale kosten (GTK)
zijn de totale kosten per eenheid product. In formule vorm: GTK = TK-q . De gemiddelde totale kosten is te beschouwen als de kostprijs van een product.
gemiddelde variabele kosten (GVK)
zijn de totale variabele kosten per eenheid product. In formule vorm: GVK = TVK-q
gescheiden deelmarkten
is sprake van als de afnemers van de ene deelmarkt het product niet kunnen kopen op de andere deelmarkt. Dit is een voorwaarde voor het kunnen toepassen van prijsdiscriminatie of prijsdifferentiatie.
grensopbrengsten
betekent hetzelfde als fysieke meeropbrengsten.
heterogeen oligopolie
is een marktvorm met weinig aanbieders (en veel vragers) en een heterogeen product. Zie voor kenmerken ook oligopolie.
heterogene goederen
zijn goederen die volgens de consument verschillend zijn, d.w.z. men heeft er een verschillende voorkeur voor. Door het verschil in voorkeur kan er op eenzefde markt een verschillende prijs onstaan.
hoeveelheidsaanpasser
aanbieder die bij de gegeven marktprijs alleen de aangeboden hoeveelheid kan vaststellen.Deze marktstrategie geldt voor de marktvorm volkomen concurrentie. De individuele afzetcurve loopt bij hoeveelheidsvariatie horizontaal.
hoeveelheidskartel
is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten waarbij men gezamelijk de productie beperkt om de prijs op het gewenste niveau te houden. Dit is in veel gevallen een alternatief voor het prijskartel. Het hoeveelheidskartel wordt ook wel productiekartel genoemd. Zie eventueel ook andere kartelvormen.
homogeen oligopolie
is een marktvorm met weinig aanbieders (en veel vragers) en een homogeen product. Omdat homogene goederen bij het oligopolie weinig voorkomen zijn de meeste oligopolies heterogeen. Zie voor kenmerken ook oligopolie.
homogene goederen
zijn goederen die volgens de consument hetzelfde zijn. Er zijn geen kopersvoorkeuren, behalve dan voor de prijs. Daarom hebben homogene goederen op eenzelfde markt (vrijwel) dezelfde prijs.
indifferentie curve
geeft een verzameling punten weer van goederencombinaties met voor de consument eenzelfde nut. De indifferentie curve wordt ook wel iso-nutcurve genoemd. Ten gevolge van de eerste wet van Gossen lopen de indifferentiecurven krom (hol t.o.v. de oorsprong)..
individuele aanbodfunctie (curve)
laat zien welke hoeveelheden van een bepaald goed een aanbieder van plan is bij uiteenlopende prijzen te verkopen. De individuele aanbodcurve valt samen met de marginale kostencurve (MK-curve) vanaf het minimum van de GVK. Wanneer de prijs (GO-curve) zich tussen de GTK en GVK bevindt, maakt de hoeveelheidsaanpasser verlies, maar gaat toch door met produceren, omdat stoppen een groter verlies oplevert, namelijk volledig de constante kosten. Zakt de prijs onder het minimum van de GVK, dan is het verlies groter dan de constante kosten, en kan rationeel gesproken de ondernemer beter de productie staken.
individuele afzetcurve (GO-curve)
beschrijft het verband tussen de prijs en de hoeveelheid die de producent op de markt af kan zetten. Van een hoeveelheidsaanpasser loopt de individuele afzetcurve horizontaal, omdat de producent geen invloed heeft op de marktprijs, en valt samen met de marginale opbrengstencurve (MO-curve). Bij prijszetting is de individuele afzetcurve een dalende lijn, en valt niet meer samen met de MO-curve. De MO-curve daalt dan twee maal zo snel als de GO-curve, of anders gezegd: de absolute waarde van de richtingscoëfficiënt is tweemaal zo groot.
innovatie
de ontwikkeling en de succesvolle invoering van nieuwe of verbeterde goederen en diensten, produktie- of distributieprocessen.
interventie
betekent dat er in het vrije spel van vraag en aanbod wordt ingegrepen. Dit kan bijvoorbeeld door de overheid gebeuren ingeval van het stellen van een maximumprijs, of naast de overheid ook door bijvoorbeeld een veilingbestuur ingeval van een minimumprijs..
investeringen
bestedingen door producenten
isoquant
verzameling van punten die combinaties van productiefactoren aangeven die dezelfde hoeveelheid eindproduct voortbrengen. Isoquanten worden ook wel isoproductcurven genoemd. Ten gevolge van de wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten lopen isoquanten krom (hol t.o.v. van de oorsprong).
joint venture
betekent gezamelijk ondernemen. Twee of meer ondernemingen richten een aparte onderneming op (dochter) met het doel gezamelijk een product voort te brengen.
kapitaalgoed
goederen met behulp waarvan andere goederen worden geproduceerd
kartel
een overeenkomst tussen twee of meer juridisch zelfstandige ondernemingen om de onderlinge concurrentie te beperken. In navolging van het EU-beleid geldt vanaf 1998 in Nederland een verbotswetgeving, die is vervat in de Mededingingswet .(Zie eventueel ook de inmiddels verouderde Wet Economische Mededinging.)
kartelvormen
zijn bijvoorbeeld een prijskartel, calculatiekartel, hoeveelheidskartel, rayonkartel, en researchkartel.
kostprijsverhogende belastingen
werken (kost)prijsverhogend. De ondernemer probeert deze kosten af te wentelen op de koper, waardoor de aanbodcurve (naar links-naar boven) verschuift. Zie ook begrippen L.2.
marginale kosten
zijn de extra kosten die ontstaan als de productie met één eenheid toeneemt. In formulevorm: MK= d(TK)-dq of MK= d(TVK)-dq
marginale opbrengsten
zijn de extra opbrengsten die ontstaan als de producent één eenheid meer verkoopt. In formulevorm: MO = d(TO)-dq ; in deze formule is (TO) de totale opbrengst of omzet. De marginale opbrengstencurve valt bij volkomenconcurrentie samen met de individuele afzetcurve.
marketing
is een commerciëel beleid waarbij de producent het product ziet door de `ogen van de consument`, d.w.z. het product zo goed mogelijk overeenkomstig de wensen van de consument maakt.
marketing mix
is een commerciëel beleid gebaseerd op de vier p`s: prijs, product (productdiffertiatie), promotie en de plaats (de distributie).
markt
is het geheel van vraag en aanbod (naar en van een bepaald goed). Dit is een abstract marktbegrip. Op de markt van eindproducten zijn de producenten de aanbieders en de consumenten de vragers.
marktaandeel
is van een producent zijn omzet uitgedrukt in de totale marktomzet.
marktevenwicht
is sprake van wanneer bij een bepaalde prijs de aangeboden hoeveelheid van een goed precies gelijk aan de gevraagde hoeveelheid. Grafisch gezien is dit het punt in het snijpunt van de aanbodcurve met de vraagcurve. Deze bepaalde prijs heet de evenwichtsprijs.
marktstructuur
wordt bepaald door de aard van het product (homogeen of heterogeen), doorzichtigheid (transparant) en de toe- en uittredingsmogelijkheden. Dit wordt ook wel aangeduid of de markt volkomen of onvolkomen is.
markttype
wordt bepaald door het aantal aanbieders en vragers. Markttypen (met veel vragers) zijn het polypolie, oligopolie en monopolie. Samen met de marktstructuur is de marktvorm bepaald.
marktvorm
wordt bepaald door het aantal aanbieders (en vragers), aard van het goed, de doorzichtigheid van de markt, en de toe- en uittredingsmogelijkheden. Het zijn de totale omstandigheden waaronder de producenten met elkaar concurreren. De volgende marktvormen zijn te onderscheiden: volkomen concurrentie, monopolistische concurrentie, homogeen oligopolie, heterogeen oligopolie en monopolie.
maximale (totale) winst
is sprake bij die productieomvang waarbij de marginale kosten (MK) gelijk zijn aan de marginale opbrengsten (MO).
maximale omzet
is sprake van als de coördinaat prijs-hoeveelheid precies midden op de prijsafzetcurve of de vraagcurve zit. De prijselasticiteit van de vraag is dan -1.
maximumprijs
is een door overheidsinterventie vastgestelde prijs waarboven een goed of dienst niet mag worden verkocht. Met dit marktbeleid probeert de overheid de consument tegen te hoge prijzen te beschermen. Het gevolg van een maximumprijs is een vraagoverschot, waardoor de overheid met aanvullende maatregelen moet komen, zoals een distributieregeling (bijvoorbeeld een wachtlijst).
mededingingsbeleid
zie de Mededingswet.
mededingingsregeling
zie de Mededingswet.
Mededingingswet
is de opvolger van de Wet Economische Mededinging. Onder deze nieuwe Mededingingswet zijn (sinds 1998) kartels en andere economische machtsposities in principe verboden, tenzij door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) er goedkeuring aan is gegeven. De NMA moet kartels en economische machtsposities opsporen en kan boetes opleggen. Het verbodsstelsel houdt in dat de NMA goedkeuring kan verlenen als is aangetoond dat de kartelafspraken niet ongunstig uitwerken op de mededinging. Dit kan best het geval zijn bij sommige innovaties.
meeropbrengst
is de extra fysieke opbrengst als gevolg van het inzetten van één extra eenheid van een variabele productiefactor. In formulevorm is bijvoorbeeld de meeropbrengst van arbeid: deltaQ-deltaA, waarin Q de fysieke opbrengst (productie) voorstelt en A de eenheden arbeid. De meeropbrengsten worden ook wel eens grensopbrengsten genoemd. Maar verwar het begrip meeropbrengst niet met het begrip marginale opbrengst.
melkquota
is de maximale hoeveelheid melk dat een per veehouder in een bepaalde periode mag worden geproduceerd. De minimumprijs voor melk heeft in het verleden binnen de Europese Gemeenschap tot zeer grote overschotten aan melkproducten geleid (`boterberg en melkplassen`). Om tot een betere verdeling te komen werkt men met een stelsel van maatregelen, waaronder de melkquota en superheffing.
minimumprijs
is een door de overheid of veilingbestuur vastgestelde prijs, waaronder het goed niet mag worden verkocht. Met dit beleid probeert men de producent te beschermen. De minimumprijs is een soort garantieprijs, waardoor het inkomen van de producent iets meer gegarandeerd is. Een minimumprijs leidt tot een aanbodoverschot.Dit aanbodoverschot moet als aanvullende maatregel opgekocht worden, en dient voor andere doeleinden gebruikt te worden, of vernietigd te worden. Zie ook melkquota
monopolie
marktvorm waarbij een ondernemer de enige aanbieder is. De prijsafzetcurve van de monopolist is een dalende curve, en valt samen met de collectieve vraagcurve. Zie voor het ontstaan van monopolies de soorten monopolies.
monopolistische concurrentie
marktvorm waarbij zeer veel aanbieders een heterogeen product aanbieden.
negatieve schaalopbrengsten
is sprake van als de fysieke opbrengst relatief minder stijgt dan de stijging van de productiefactoren, wanneer men alle productiefactoren laat toenemen. Verwar het begrip schaalopbrengst niet met het begrip meeropbrengst.
non-price competition
betekent dat de oligopolisten bij het gevecht om de marktpositie niet de prijs als concurrentiewapen hanteren, maar promotionele acties, productdifferentiatie, innovatie, en tot gezamelijke afspraken (kartels) proberen te komen.
octrooi (patent)
is het wettelijk alleenrecht om gedurende een bepaalde tijd (ca. 20jaar) een product te maken.
oligopolie
marktvorm waarbij weinig aanbieders optreden, die door hun geringe aantal duidelijk de gevolgen van elkaars acties ondervinden. Daarom verloopt de concurrentiestrijd meestal niet via de prijs maar door middel van promotionele acties (reclame). Er is daarom bij het oligopolie sprake van prijsstarheid. Wanneer één van de oligopolisten de prijs zou verlagen dan beschouwen de anderen dat als een aanval op de markt en gaan ook hun prijs verlagen. Omdat dit een strijd op leven en dood zou opleveren, gaat men meestal liever deze strijd uit de weg, en is de kans groot op kartelafspraken. Men onderscheidt homogeen en heterogeen oligopolie
omzet
is de totale waarde (totale opbrengst) van de verkopen (afzet) in een bepaalde periode. In formule vorm: TO = p x q ; waarin TO de omzet of totale opbrengst is en q de afzet.
optimale allocatie
is sprake van wanneer de productiefactoren zodanig zijn aangewend overeenkomstig de wensen van de consumenten. In de economische wetenschap viel de keuze meestal gunstig uit voor de marktvorm volkomen concurrentie, omdat de prijs gelijk is aan de marginale kosten. Ook ingeval van een monopolie kan sprake zijn van optimale allocatie wanneer de prijs gelijk is aan de marginale kosten (snijpunt MK-functie met de prijsafzetfunctie). Dit wordt het punt van Lerner genoemd.
overcapaciteit
te grote productiecapaciteit in verhouding tot de gevraagde capaciteit.
overheidsmonopolie
is ontstaan door een overheidsmaatregel of door wet. In het laatste geval spreekt men ook wel van een wettelijk monopolie.
overname
is het opkopen door meestal een grote onderneming van de aandelen van een kleinere onderneming. De kleine onderneming zit hierbij in een afhankelijke positie. Vaak is de overname het gevolg van een (dreigend) faillissement, maar het kan ook het gevolg zijn van het groeibeleid van een grote onderneming. Wanneer het opkopen van de aandelen grootscheeps en in het geheim plaatsvindt, spreekt men wel van een overval. Gaan twee (of meer) ondernemingen samen op basis van gelijkwaardigheid, dan spreekt men van een fusie.
polypolie
is een markttype met veel aanbieders en veel vragers. Het is te verdelen in de marktvormen volkomen concurrentie (= homogeen polypolie) en monopolistische concurrentie (= heterogeen polypolie).
positieve schaalopbrengsten
is sprake van als de fysieke opbrengst relatief meer stijgt dan de stijging van de productiefactoren, wanneer men alle productiefactoren laat toenemen. Verwar het begrip schaalopbrengst niet met het begrip meeropbrengst.
potentiële concurrenten
zijn producenten die tot de markt kunnen toetreden als een monopolist een te hoge prijs vraagt. Dit is een reden dat de monopolist niet in het punt van Cournot zit, maar een lagere prijs vraagt om de potentiële concurrenten buiten de markt te houden. Daarom streeft een monopolist niet altijd naar maximale winst.
prijsafzetfunctie (of -curve)
laat zien welke hoeveelheden kunnen worden verkocht bij uiteenlopende prijzen. Algemene gedaante p = ax + b met a<0, b>0. De prijsafzetfunctie is hetzelfde als de gemiddelde opbrengstenfunctie. Zie ook individuele afzetcurve.
prijsdiffertiatie
is sprake van als een monopolist verschillende tarieven hanteert die gebaseerd zijn op verschil in kosten, bijvoorbeeld door een betere benutting van de kapitaalgoederenvoorraad (of het productieproces). Voorbeelden zijn piek en daluren. Het onderscheid tussen prijsdifferntiatie en prijdiscriminatie is niet scherp. Vaak worden deze begrippen door elkaar heen gebruikt. Prijsdifferentiatie moet men echter niet verwarren met productdifferentiatie!
prijsdiscriminatie
situatie waarbij een monopolist op gescheiden deelmarkten verschillende verkoopprijzen hanteert. Bijvoorbeeld lagere tarieven voor 65+ bij het openbaar vervoer. Het vrije tijdstarief bij PTT-telecom is een voorbeeld van prijsdifferentiatie.
prijskartel
is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten waarbij men gezamelijk één prijs heeft afgesproken. Zo`n afspraak kan eigenlijk alleen voor min of meer homogene goederen, omdat de productiekosten niet teveel mogen verschillen. Daarom is, als het doel is de prijs te reguleren, vaak het calculatiekartel of het hoeveelheidskartel een alternatief. Zie eventueel ook andere kartelvormen.
prijsleider
is de machtigste aanbieder op de marktvorm a-symmetrisch oligopolie, die min of meer de prijs bepaalt. Bijvoorbeeld Unilever op de margarinemarkt.
prijszetter
aanbieder die zelf zijn verkoopprijs vaststelt (monopolie en oligopolie)
productdifferentiatie
is het streven (commerciëel beleid) van de producenten om hun producten te onderscheiden van die van de concurrenten. Hierbij is het voeren van een duidelijke merknaam onontbeerlijk. De verschillen kunnen bijvoorbeeld ontstaan door verschil in kwaliteit, vormgeving of service. Ook door reclame kan de kopersvoorkeur veranderen, en neemt de heterogeniteit van een product toe.
productiefactor
is een middel waarmee wordt geproduceerd. De productiefactoren zijn: natuur, arbeid, kapitaal. Sommige economen onderscheiden ook nog de ondernemersactiviteit (of ondernemerscapaciteit).
productiekartel
Zie hoeveelheidskartel.
progressieve stijging
van kosten houdt in dat de kosten meer dan evenredig stijgen met de productie-omvang. Dit gedeelte van de kostencurve komt overeen met de afnemende meeropbrengsten van de Wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten..
promotionele acties
vormen een onderdeel van de marketing mix, zoals reclame en tijdelijke aanbiedingen.
proportionele stijging
van kosten houdt dat de kosten evenredig stijgen met de productie-omvang. In deze situatie is de TK (en de TVK ) een lineaire functie (dus een rechte lijn), en geldt dat GVK = MK (= constant).
punt van Cournot
punt op de prijsafzetcurve waarbij de monopolist zijn maximale winst behaalt. Omdat het punt altijd op de linkerhelft van de prijsafzetfunctie zit is de omzet niet maximaal. Bij een lagere prijs zal de omzet stijgen, omdat prijselasticiteit van de vraag in het punt van Cournot elastisch is. Een prijsdaling doet de vraag meer dan evenredig stijgen. In het midden van de vraagcurve is de omzet maximaal en prijselasticiteit -1.
punt van Lerner
punt op de prijsafzetcurve waarbij voor de monopolist de prijs gelijk is aan de marginale kosten. Er is dan sprake van optimale allocatie.
rayonkartel
of marktverdelingskartel is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten, waarbij men de markt onderling heeft verdeeld. Zie eventueel ook andere kartelvormen.
rentabiliteitsoptimum
productieomvang waarbij MO=MK, dus waar de ondernemer maximale winst heeft.
researchkartel
is een samenwerkingsvorm tussen oligopolisten, waarbij men afspraken maakt over gezamelijk onderzoek. Zie eventueel ook andere kartelvormen.
schaalopbrengsten
zijn de extra opbrengsten als men alle productiefactoren met een extra eenheid laat toenemen. Hierbij kan sprake zijn van positieve schaalopbrengsten, constante schaaalopbrengsten en negatieve schaalopbrengsten.
schaalvergroting
betekent productie op grotere schaal, met voor de onderneming vaak grote kostenvoordelen (positieve schaalopbrengsten) als gevolg van productievere machines. Andere voordelen zijn een verdergaande interne arbeidsverdeling, een eigen (beter) uitgeruste research afdeling om het product te kunnen verbeteren en-of om nieuwe producten te kunnen ontwikkelen, en een groter reclame budget om promotionele acties te kunnen voeren. Aan schaalvergroting zitten ook nadelen verbonden, zoals het minder flexibel worden van de onderneming, de afstand tussen de leiding en de werknemers wordt te groot voor een goede communicatie, en de betrokkenheid (motivatie) van de werknemers kan afnemen, met als gevolg ook een hoog ziekteverzuim.